|
VOLUME IX, Number 2
July - December 2019 William C. Chittick, Soefisme. Een kennismaking, (vert. uit het Engels door Marc Colpaert), Synthese, Milinda Uitgevers b.v., 2019, 230 p.
‘Hoewel je de vorm hebt gezien, ben je je niet bewust van de betekenis.
Als je wijs bent, neem dan de parel uit de schelp’ (Roemi), p. 36.
Wat dekt precies de naam Soefi en Soefisme? ‘Er was een tijd dat de werkelijkheid ervan er was zonder naam, en er kwam een tijd dat de naam overal verspreid raakte, maar zonder de werkelijkheid!’ (een gezegde van duizend jaar geleden). Met een gids als William Chittick zijn we terecht bij een van de beste kenners van die bijzondere wereld van het soefisme binnen de islam. Amerikaan, in Teheran (Iran) gevormd en wereldwijd bekend, samen met zijn meester Seyyed Hossein Nasr, publiceerde hij over Roemi en Ibn Arabi en vertaalde zelf vele onbekende auteurs, met name uit het Perzisch.
Het boek bevat tien hoofdstukken, waarvan de eerste twee inleiden tot de betekenis van het woord soefisme en tot de bestaande traditie, met al haar vertakkingen. Daarna volgen acht aparte thematische uiteenzettingen, vaak vanuit een nieuwe auteur, of een aanvullend koppel van denkers en dichters. Onder de behandelde thema’s is er de dans, het dronkenschap of het aanhoudend gedenken van God en zijn dierbare namen. Elk hoofdstuk wil ons de Werkelijkheid dichterbij brengen.
Het opmerkelijke van dit boek is dat hier het soefisme nooit van buitenaf wordt benaderd maar van binnenuit. De kunst bestaat erin een ander in te wijden in een voor hem of haar nog onvermoede wereld, zonder verraad te plegen of de paradoxen weg te praten. Hoe veeleisend is het om genuanceerd te schrijven, te ‘ontsluieren’ zonder daardoor elke sluier weg te nemen en het meest heilige te ontwijden. Hoe veeleisend is het ook voor de lezer om gaaf de paradoxen telkens weer in verwondering toe te laten. Maar wat een verruiming ontstaat er dan niet, en hoeveel clichés over de ander vallen dan niet weg, alsof hun God alleen een “verre” God zou zijn? We ontdekken nieuwe ruimtes die de onze vertrouwde ontmoeten, zonder enige bedreiging. Tegelijk bevat elk hoofdstuk een rijke bloemlezing, ook van amper gekende of weinig vertaalde grootmeesters zoals Ahmad Sam’ani (gest. 1140) over de Val van Adam, en Gods aparte liefde voor de falende eerste Mens. Of nog van de vader van Roemi, Baha Walad (gest. 1230), een prozaschrijver die veel invloed had op de poëzie van zijn zoon, juist door de rijkdom van zijn beeldspraak, als zovele figuren van Gods alomtegenwoordigheid.
Dat dit werk in onze taal mag verschijnen is een evenement, en, zo mogen we vertrouwen, een grote genade: niets kan onze grootste tradities dichter bij elkaar brengen dan het mooiste bij de een en bij de ander. Wat een Julian of Norwich (eind veertiende eeuw, begin vijftiende) in een uitgewerkte parabel neerschreef over de Val van Adam, en wat we hier mogen lezen over diezelfde val bij een Sam’ani (+1140), is zo in eenklank met elkaar dat we er ontroerd van geraken. Juist omdat voor beiden God afgrondelijke en ononderbroken Liefde is, kon die val niet buiten zijn liefdeswil plaats hebben gevonden.
We staan voor een boek dat we liefst in een leeskring samen hoofdstuk na hoofdstuk doornemen. Dan kunnen we onze verwondering delen, door gezamenlijk stil te staan bij de vele citaten die stuk voor stuk te denken geven. Deze zijn niet slechts een illustratie van een stelling maar ze geven aan de stelling door de beeldspraak en poëtische creativiteit een tweede diepte. En dit samen lezen doen we wellicht nog het vruchtbaarst als we christenen, moslims en andersgelovigen bij elkaar kunnen brengen, om hier de hoogste vormen van zuivere menselijkheid samen te mogen ontdekken, in verbazing.
|
|